
Zaterdag ‘rustdag’ (dag 5)
Ik ben een week op reis en soms voelt het als maanden. Er gebeurt zoveel dat er geen tijd is om te verwerken, te schrijven, te reflecteren. Rust in m’n kop, daar verlang ik naar en m’n zere spieren kunnen ook wel een pauze gebruiken na de afgelopen twee heftige dagen.
Ik boek een extra nachtje in Hostal Coliberty en vraag deze keer om een kamer alleen. Ik wil me rustig even kunnen terugtrekken.
Op de vroege zaterdagochtend heb ik afgesproken met Don Weisch, een Amerikaan die al lange tijd op dit mooie eiland woont en op FB een vraagbaak is voor honderden pelgrims. Hij heeft de moeite genomen mij en een medepelgrim, Andrew uit Groot-Brittannië, te ontmoeten bij de Lawson’s, de landelijke supermarktketen. Het is heerlijk even te praten, prangende vragen te stellen en ervaringen te delen. Andrew zit er, net als ik, een beetje doorheen na de afgelopen twee dagen. Het is troostend te merken dat een andere pelgrim dezelfde moodswings ervaart als ik. Al lang nadat Don afscheid heeft genomen, blijven we hangen, nog geen zin in een volgend avontuur lost in translation.

Uiteindelijk stap ik op en loop ik terug naar m’n hotel, onderweg nog even koffiedrinkend bij een píepklein koffietentje. De Japanners staan bekend om hun thee, maar ze weten ook raad met koffie. Ik schrijf wat in m’n dagboek en nip van een heerlijk milde blend.

Ik besluit om toch nog even naar Idoji, tempel 17, te lopen, een kleine acht kilometer verderop. Als ik die nu bezoek, hoef ik daar morgen niet te beginnen. Bovendien kan ik nu zonder bagage op pad en is het goed om m’n stramme spieren wat los te lopen. Met m’n pelgrimsoutfit aan en de zon in m’n gezicht wandel ik in anderhalf uur naar de tempel. Onderweg stopt een vrouw op een bromfiets om me snoepjes te geven. Ook als ik zeg dat ik geen Japans spreek, hebben mensen vaak hele verhalen tegen me. Ik knik dan wat instemmend, bedank en zeg tot ziens. De tempel is mooi. Toch merk ik dat alle tempels me nog niet echt raken. Wel het ritueel wat ik er uitvoer, maar ik verdiep me nog niet heel erg in de plek en wat daar heeft plaatsgevonden. Vooraf heb ik uitgebreid gelezen over alle plekken die ik bezoek, maar hier en nu past het allemaal stomweg even niet in m’n hoofd. Too much information… Ik vergeef het mezelf.
Ik wandel naar het station waar gisteren de trein te lang op zich liet wachten. Nu kan ik het net afrennen om er een te halen. In de volle coupé vraag ik wat pubermeisjes of ze Engels spreken. Ze ontkennen. Stelletje leugenaars, want zeker weten dat ze het kunnen, maar niet durven. Ik wil alleen weten of deze trein naar het centraal station van Tokushima gaat. Ik vraag het aan een man die heel demonstratief tegenover me komt zitten en foto’s van me maakt. Voor wat, hoort wat…
Als ik even later richting m’n verblijf loop, word ik door een man aan de andere kant van de straat gewenkt. Hij staat bij een automaat met drankjes en vraagt me welke ik hebben wil. ‘Osettai’, zegt, een gift voor de pelgrim. Ik heb heel veel zin in een koud biertje, maar hij wijst enkele warme drankjes aan. Ik kies voor een warm citroensapje en verbaas me maar weer eens.

Bij een eettentje bestel ik aan de automaat bij de deur een nasi goreng. Daarna uitgebreid videobellen met het thuisfront, zij net wakker, ik aan het eind van de dag met een biertje. Ik spraakwaterval over alles wat wedervaart, blij even m’n verhaal te kunnen delen in m’n eigen taal. Wat ben ik blij dat ik een kind van deze tijd ben en niet van het smartphone-loze tijdperk.