Samen of alleen (dag 14)
Een klein uurtje na m’n vertrek stuit ik op de Japanner van een paar dagen geleden. We hebben een lange weg te gaan vandaag en ik twijfel aan samen oplopen.
Ik denk aan de woorden die een man op het Pieterpad ooit tegen mij zei: ‘Als je niet gewend bent om samen lange wandelingen te maken, zal altijd minstens één van de twee een blessure oplopen, omdat je je aanpast aan de pas van de ander.’ Met nog zo’n duizend kilometer voor de boeg zit ik daar niet op te wachten. Tot nog toe heb ik geen blaren, bulten of al te veel spierpijn gehad, met alleen een knoop tussen m’n schouderbladen, die zich daar al op de eerste dag nestelde. Zelfs m’n knie doet het best goed.
Los van het fysieke, weet ik ook niet goed of ik met iemand samen wíl lopen. Ik merk deze weken hoe heel erg fijn ik het in m’n eentje heb. Slechts heel soms voelt het eenzaam, en dan vooral omdat ik hier met vrijwel niemand even een spontaan, nietszeggend, praatje kan maken en de momenten van écht contact, zonder taalbarrière, maar af en toe voorkomen.
Ik heb de afgelopen dagen veel nagedacht over wat deze tweede fase van de tocht voor mij betekent. Dit is het deel van van de ‘ascetische training’ en ik heb ontdekt dat dat eigenlijk vanalles kan zijn: van het trainen van je lichaam (✅ check!) tot allerlei vormen van onthouding en uitdaging zoeken. Wat wil ik trainen? Welke lessen wil ik leren?
Tijdens het wandelen heb ik altijd genoeg aan m’n eigen gedachten en ga ik blij in m’n eigen tempo. Tegelijkertijd vraag ik me af of ik daarmee voor de makkelijke weg kies. Is dit één van de uitdagingen die ik op dit pad aan wil gaan: kijken hoe ik me tot de ander verhoud?
Al deze gedachten drommen in m’n hoofd als de Japanner en ik, zonder daar een woord aan vuil te maken, samen oplopen. Praten doen we niet of nauwelijks. Zijn Engels is net iets beter dan mijn Japans, maar dan nog steeds basaal. Genoeg tijd voor eigen gedachten, zou je denken, maar dat lukt me niet. Ik ben alleen maar bezig met hem en dat samen oplopen en voel me daar enorm kinderachtig over.
Dit is precies de reden geweest dat ik niet de Camino wilde lopen en dat ik een beetje voor de stroom aan ben begonnen met deze pelgrimstocht. Hier was ik bang voor, dat ik niet nee zou durven zeggen, maar vervolgens eigenlijk ook geen ja zeg. Ik voel me niet opgelaten, maar d’r trekt wel een heel scala aan emoties voorbij de hele dag. Zo kabbelt de dag voort.
We rusten veel. Wat ik eigenlijk wel fijn vind. Ook heel prettig om iemand aan m’n zij te hebben die borden en mensen vertaalt. Dat voorkomt omlopen en levert leuke ontmoetingen op. Zo worden we een antiekzaak binnen gevraagd, om een kopje thee te drinken. Dat had ik nooit begrepen als ik alleen was langsgelopen. De man leert me hoe ik een kommetje thee eerste drie keer door m’n hand moet draaien voordat ik een slokje neem.
Hij weet me bij een tempel meteen de goede kant op te wijzen en vraagt bij banken na of ik m’n euro’s kan wisselen.
Ik heb dan weer beter door hoe de route loopt en wijs hem de weg. We vormen samen best een goed team, concluderen we aan het eind van de dag.
Als ik bij m’n onderkomen kom en m’n lijf check, ontdek ik twee bulten op m’n wreef, ik heb spierpijn, ook voel ik me veel moeër dan anders. Dit voelt niet goed. En daarmee geeft m’n lichaam het antwoord op de vraag die me deze hele dag bezighield: moet ik me tijdens deze pelgrimstocht trainen in het samen optrekken en ontdekken wat mij dat brengt?
Nee, dat moet ik niet! Ik zeg niet dat ik deze reis met niemand meer zal oplopen, maar ik hoef van mezelf de uitdaging niet aan te gaan. Als ik de volgende dag de Japanner drie uur voor aankomst voorbij loop, groet ik hem vriendelijk met de mededeling dat ik voor sluitingstijd nog een volgende tempel wil bezoeken. Hij zegt dat hij dat morgen doet en wenst me een goede tocht. We komen elkaar nog wel tegen. Het is goed.