Kortst is steilst (dag 40)
De dag na m’n marathon staat er een minstens zo’n grote uitdaging op het programma: tempel 66, Unpen-ji.
De dag blijkt álles in zich te hebben van alle etappes die ik tot nog toe heb gelopen: een mooie tempel, een wat tegenvallende tempel, prachtige paden en stukken saaie weg, steile bergpaadjes en verleidingen waar ik niet aan toe wil geven. En oh ja…stempelstress!
Umpen-ji ligt op duizend meter hoogte. Daaraan vooraf gaat tempel 65 Sankaku-ji, die ook al op een heuvel ligt en tempel 67 Daikō-ji, onderaan de berg, is het toetje van vandaag.
Ik laat me door een taxi afzetten op de plek waar ik gisteren de route verliet. Het is de enige ‘smokkelarij’ die ik mezelf af en toe toesta: een afstand niet twee keer afleggen, maar me naar het eindpunt van de vorige dag laten rijden, omdat ik anders wel héél veel kilometers extra loop. Op een dag als vandaag spaar ik m’n krachten liever voor ‘het echte werk’.
Om half acht ‘s ochtends brandt de zon al fel en ik stap vrolijk rinkelend met het berenbelletje aan m’n stok met goede zin door. M’n schoenen zijn inmiddels behoorlijk aan het slijten. Die halen Nederland niet. Ikzelf daarentegen voel me fitter en sterker dan ooit.
De reden dat ik ook deze dag weer tot een zware maak, zit ‘m daarin: ik voel me sterk en wil toch heel graag ook de laatste tempel halen. Volgens m’n planning moet dat lukken, maar ik wil liever wat speling dan stress op het eind.
Sankaku-ji, tempel 65, is inderdaad prachtig. Het complex ligt -ook- op een berg, de kersenbloesems zorgen voor versiering en de sfeer is sereen. Ik neem er de tijd om in het zonnetje wat kaartjes te schrijven, ik klets met wat mensen en besluit dat ik vanaf nu van het kaarsjes branden af en toe een filmpje naar iemand stuur. Ik heb voor iedereen al kaarsjes ontstoken, maar die persoon daarvan op de hoogte stellen, doe ik nog niet veel. Ik merk hoe fijn mensen het vinden dat ik dat wél doe.
Met een licht hart en een blij gemoed loop ik door een regen van kersenbloesems. Ik voel me zó intens gelukkig en dankbaar. Tijdens de wandeling denk ik na over wat voor mij belangrijk is deze tocht, de grote ‘waarom-vraag’. Ik constateer dat ik ‘m graag helemaal lopend tot een goed einde wil brengen, dat de fysieke en mentale uitdaging voor mij de belangrijkste redenen zijn. Het -aan mezelf- bewijzen dat ik het kan: los van alle rollen, in m’n eentje, waarbij ik nieuwsgierig observeer wat ik voel en ervaar.
Natuurlijk komen daar als vanzelf het contact met anderen, de spirituele en culturele ervaring bij, maar ik ben niet hier naartoe gekomen om ‘de zin van het leven’ te vinden of een nieuwe ‘spirituele weg’.
Dat alles overdenkend, wandel ik langs wegen en velden. Ik zit nét te denken dat ik het jammer vind dat ik geen mandarijnen meer heb en daar komt een boer die z’n land aan het ploegen is naar me toe met twee sappige mandarijnen. Dit soort wonderlijke dingen overkomen me voortdurend. Precies het goede op het juiste moment. Er wordt gezegd dat Kōbō-Daishi op je pad voor je zal zorgen. Het is moeilijk daarop te vertrouwen, maar met dit soort voorzienigheden geloof ik het graag.
Al genietend kom ik op de zogeheten Sano-trail terecht. Er zijn meerdere wegen die naar tempel 66, Umpen-ji, leiden, maar dit is de kortste. Ik realiseer me na een tijdje klimmen en klauteren, dat de kortste route natuurlijk ook de steilste is. Het pad loopt ongeveer verticaal naarboven. Zo steil was zelfs de zware klim naar tempel 12 niet! Hijgend klauter ik voort, de ene voet voor de andere.
Als ik na uren eindelijk bij Umpen-Ji aankom, ben ik wat teleurgesteld. Het tempelcomplex is gigantisch groot, er wordt verbouwd en ik vind er op de een of andere manier moeilijk m’n weg. Hoewel ik me had voorgenomen een tijdje te blijven hangen, vind ik geen fijn plekje. Ik draal wat, haal m’n stempel en vertrek.
Na de uitgang kom ik over een pad met aan weerszijden honderden beelden van mannen. Het blijken de vijfhonderd discipelen van Boeddha voor te stellen, een bonte verzameling persoonlijkheden waarvan er geen een dezelfde is. Heel bijzonder!
Nu moet ik een keuze maken: links naar de kabelbaan of rechts met de benenwagen. Ik besluit dat ik de berg nog wel af kan lopen en huppel naar beneden richting, Daikō-ji, tempel 67. Om die voor vijven te kunnen halen, moet ik bijna gaan rennen, wat niet echt lekker is met een rugzak. Ik logeer niet al te ver van deze tempel en besluit dat ik altijd de volgende dag nog even kan teruglopen als het niet lukt.
Als ik aankom om vijf over vijf, is het loket nog geopend. Ik leg m’n stemeplrol en geld neer en verken het compacte maar mooie tempelcomplex. In een van de tempels is een monnik de dag aan het afsluiten met het reciteren van soetra’s. Magisch! Als hij even later het loket wil sluiten, sta ik voor zijn neus en smeek hem om een stempel. Hij kijkt me nors aan en wijst op de klok. ‘Ik weet het’, zeg ik, ‘maar het was een lange, zware dag’. Hij wrijft over z’n hart en tekent. Ik arrigato gozaimasu duizendmaal.
Na een dag van bijna zesendertig kilometer op de teller bereik ik m’n slaapplek. Morgen maar eens wat minder meters maken…