Marathon (dag 39)
Door de paar dagen ‘treuzelen’ rond m’n blessure ontstaat er onrust. Ik wil even meters maken, om zeker te weten dat ik het eind haal.
En dus besluit ik de lange saaie weg tussen tempel 64 en 65 in één dag te doen in plaats van twee. De weg loopt -wederom- min of meer langs de spoorlijn. Ik kan altijd verder met de trein. Maar natuurlijk doe ik dat niet!
Hoewel ik me heb voorgenomen de kortste weg te kiezen, loop ik al na een paar kilometer een langere, alternatieve route. Die leidt me door het landelijke deel van dit gebied, langs de voet van een bergketen, over rivieren en langs kersenbloesems.
Op dit deel van het eiland staat de rijst al hoog op het land, terwijl er tegelijkertijd kool groeit, een gewas dat ik bij de winter vind horen. Hoe dan ook, het is zóveel beter dan de drukke weg waar ook een route langs gaat.
Blijkbaar komen hier niet al te veel pelgrims, want een oude vrouw rént me tegemoet met een flesje drinken als o-settai. Ik neem het dankbaar in ontvangst. Het is zo’n flesje vitamine C drank, dat ik al vaker kreeg: mierzoet maar het voelt heel gezond.
Wat later, als ik m’n eerste laagje kleding uitdoe, komt een vrouw naar me toe die me al eerder erg lief begroette. Ze geeft me duizend yen (ongeveer zeven euro!) een koekje en een candybar. Ook deze giften neem ik in grote dankbaarheid in ontvangst.
Ik vertel haar dat ik in de volgende tempel een kaarsje voor haar zal branden en geef haar een naamstrook, waarmee ze heel blij is. Het is de tweede keer dat ik geld krijg en het geeft me een ongemakkelijk gevoel, wat ook weer vreemd is: want waarom heb ik dat niet met al het andere dat ik cadeau krijg?
Ik word blij van alle mensen die me begroeten en met een brede smile vervolg ik m’n weg. Helaas gaat die na een kilometer of zes alsnog langs de drukke weg. Ik duikel af en toe een snoepje op uit een zakje in m’n rugzak waar ik alle snoepjes die ik onderweg krijg verzamel. Altijd weer een verrassing welke smaak het heeft.
De zon is al snel zó warm dat ik besluit m’n broek af te ritsen. M’n benen mogen ook wel een kleurtje.
Met blote benen en opgekrulde hemdsmouwen loop ik verder. Ik merk al snel dat ze hier niet gewend zijn aan vrouwen in korte broeken. Nu ik erover nadenk, zie ik ook geen mannen in korte broeken. Zelfs de Japanse pelgrims lopen vaak tot en met handschoenen aan bedekt. Ik denk aan beelden van geisha’s wiens gezichten zo wit mogelijk zijn geschilderd. Ook nu is ‘zo bleek mogelijk’ nog altijd de mode.
Op de route bezoek ik een van de zogenoemde bekkaku-tempeltjes. Daar zijn er twintig van op de hele route. Die kún je ook meenemen in je pelgrimstocht en ze geven er ook stempels, maar ze liggen soms op moeilijk bereikbare plekken. Het leek me niet haalbaar ze op te nemen in de tijd die ik heb voor m’n pelgrimstocht. Dit tempeltje bevat een stuk van een naaldboom die Kōbō-Daishi zelf nog heeft geplant. De monnik geeft me een ijskoud blikje groene thee, een heerlijke verkoeling!
Op marathon afstand tik ik m’n Strava af. Ik snap wel waarom die afstand normaal wordt gerend, want wandelend vind ik het best saai en erg lang duren. Ik ga nog even door. Vijfenveertig kilometer lang ik totaal.
M’n broek is al lang weer lang als ik bij een ondergaande zon in m’n hotel arriveer. Ik heb vandaag de langste afstand ooit in m’n leven gelopen. Ik kan nog steeds lachen, heb geen noemenswaardige pijntjes en ik voel euforie over m’n prestatie.
Voor de spiegel in de onsen van het hotel, zie ik hoe m’n lichaam een bonte samenstelling van allerlei tinten is: een spierwitte buik, enorm bruine onderarmen en benen die daar ergens tussenin zitten. Ik begrijp ineens wel waarom al die Japanners zich helemaal bedekken, het ziet er zo naakt nogal mal uit. Ik boen me met begrip voor hun onbegrip nog maar een keertje extra grondig schoon.